|
||||||||
|
Het is best wel een beetje merkwaardig te noemen dat we, na “Tellin’ You”” ruim twintig jaar tot nu moesten wachten op een plaat, waarop “Big Dave” Reniers nog eens titelvoerend artiest is. Ik bedoel maar: ik draai toch al meer dan “enige tijd” mee in het wereldje en zolang ik me kan herinneren was Dave, de bijzonder sympathieke harmonicaman, wel ergens in de buurt, als er iets georganiseerd werd dat onder de bluesfestival-vlag kon varen. Van stilzitten in de tussentijd kun je Dave ook niet echt beschuldigen: er was de Dizzy Dave Band, er waren de Electric Kings en er waren talloze groepen die niet allemaal een even lang leven beschoren waren, maar Dave was altijd klaar voor een grotere of meer bescheiden rol. Nu, “bescheiden” is een epitheton dat de man op het lijf geschreven is: geen sprake van kapsones noch van humeurigheid. Kortom een kerel naar ons hart. Sinds enige tijd vertoeft hij in het gezelschap van een kwartet Noorderburen die net zo goed in dat plaatje thuishoren. Ik heb me nooit ingehouden om de loftrompet te steken over Roel “De Reus” Spanjers en de broertjes Ciggaar kunnen bij mij ook een potje breken. Voeg daar nog meester-gitarist Mischa den Haring aan toe en je hebt, noch min noch meer, een BeNe-supergroep, waar je met blind vertrouwen kunt beginnen naar te luisteren. Nou, dat leverde toch wel een beetje een probleem: de plaat weigerde namelijk mordicus uit de CD-lader van mijn auto te komen, figuurlijk dan, zodat het even duurde voor ik me aan het uittikken van deze lijnen kon zetten. Opener “Never Love Again” zal later in een upbeat versie nog even terugkomen en de geest van Howlin’ Wolf tevoorschijn toveren, maar deze openingsversie klinkt zo heerlijk rustig, bijna lijzig zelfs: Dave is duidelijk nog aan het ontwaken, al klinken zijn harp-uithalen toch behoorlijk “to the point”, ook al omdat de piano van Spanjers en blij doorheen fladdert. Je waant je meteen in een niet al te goed verlichte club in de zuidelijke States en dat is natuurlijk een fijn kader om van de blues te genieten. In “I Dig You Baby” mag Dusty Ciggaar laten horen wat hij kan en dat is, zoals we weten, heel wat, zeker als hij op de tandem mag met Den Haring, die overigens verantwoordelijk is voor het heerlijke instrumentale “Daring Haring”. Tussendoor heb je dan al de enige cover van de plaat gekregen: “Screwdriver”, van Billy Bizor, neefje van Lightning Hopkins. De gospel wordt gepreekt in “Trouble of the World” en in “Lonesome”, dat overigens fijne boogieklanken aangemeten krijgt. Na tig keer luisteren kan ik er niet omheen, dat het beste voor het einde bewaard werd: “When You Go To Sleep” laat Dave van zijn meest gevoelige kant horen en afsluiter “Blues Jumps In”is de gedroomde etalage voor de veelzijdige solo-kunde van Dave. Ik was er natuurlijk niet bij, maar iets zegt me dat er veel lol getrapt werd, daar in de studio van producer Stef Kamil Carlens en daar was kennelijk alle reden toe. Dit is immers een bijzonder knappe plaat geworden, die de poorten naar een heel mooie festivalzomer wagenwijd open zet. De kans dat u Dave en zijn kompanen daarbij ergens uw richting ziet en hoort uitkomen, is allerminst denkbeeldig, want hun agenda staat behoorlijk gevuld, zo merkte ik. Ik ben daar blij om en ik kan u nu al garanderen dat u er geen moment aan zal denken voortijdig de building te verlaten. Om maar te zeggen: Big Dave & The Dutchmen hebben een geweldige plaat bijeengezongen en gespeeld! (Dani Heyvaert)
|